maandag 15 februari 2021

2012-2021 Visie op de FNV toen en nu

Eind 2011 stond de FNV op een tweesprong. Beter gezegd: op het punt om uit elkaar te vallen, een regelrechte bestaanscrisis. Dat uiteenvallen is toen niet gebeurd. Na het akkoord van Dalfsen kwam 'De Nieuwe Vakbeweging'. De kwartiermakers van Jetta Klijnsma en Tuur Elzinga (jawel) deden in 2012 het lijmwerk We hadden als motto: 'Van bond naar beweging'.
Ik heb toen - eind 2011 - een aantal do's en don'ts opgeschreven en rondgestuurd: mijn visie op de nieuwe vakbeweging. Een visie die destijds door velen werd gedeeld.
We zijn nu negen jaar verder (en wijzer??). Zijn we in de goede richting gemarcheerd? Kijk met mij nog eens terug naar die do's en don'ts en oordeel zelf.

'12 voor 2012…mijn beeld van de do’s en don’t van de vakbeweging'

Oud of nieuw?
Jan Verhagen – 6 dec2011

1. Don’t: geen zaakwaarnemer (‘ik regel het voor je’). Do: de vakbond is een activeerder (‘jij en je collega’s gaan het samen met de mannen/ vrouwen van de werkorganisatie regelen’). De vakbond…dat zijn wij allemaal.

2. Don’t: geen sociale ANWB die vooral gericht is op individuele dienst- en hulpverlening. Do: een bond die – ook in zijn individuele dienstverlening - zichtbaar gefundeerd is op een leidend vakbondsprincipe: samen sta je sterk! Met andere woorden: jouw probleem en jouw wens is vaak óók het probleem en de wens van je collega, en als we daar samen voor gaan staan, is de kans op succes stukken groter.

3. Don’t:geen onherkenbare, zweverige en abstracte top-down papierfabriek van mooie nota’s. Do: een club meteen verhaal waar werknemers zich in herkennen omdat het stevige wortels heeft in wat zij belangrijk vinden (bottom-up)

4. Don’t:geen vakbeweging die vooral thuis is op het Binnenhof, bij de SER, in de directiekamers, op het NOS-journaal, en onzichtbaar op de werkvloer. Do: een vakbond die in alles uitstraalt dat al het – noodzakelijke - polderwerk slechts één stevig vertrek- en eindpunt kan hebben, zonder hetwelk de polder onderloopt: een herkenbaar en stevig in bedrijven en sectoren gewortelde organisatie.

5. Don’t: geen vakbond dus van alleen maar overleg – hoe noodzakelijk ook. Do: een bond met als beslissend kenmerk het activeren en mobiliseren van werknemers. Waarbij activeren en mobiliseren niet uitsluitend de vorm van ‘tegen verslechteringen’, ‘staking’ en andere vertrouwde vakbondsformules aan hoeft te nemen. Vechten voor beter, nieuwe actievormen, campagnes en in het zonnetje zetten van het goede (‘vakbondsprijs veilige haven’) maken juist een wezenlijk bestanddeel uit van de ‘nieuwe’ vakbeweging.

6. Don’t:Geen club van ‘actie om de actie’ Do: een beweging gericht op het bereiken van herkenbare en, zoals dat zo mooi heet, gedragen werknemersdoelen. En niet te vergeten een club, die, als die doelen op papier – cao, arbocatalogus, noem maar op – eenmaal bereikt zijn, doorheeft, dat dit pas het begin is: daadwerkelijk realiseren op de werkvloer komt vaak pas daarna!

7. Don’t: geen club hoofdzakelijk staat voor de slinkende kern van vaak oudere werknemers met een vast dienstverband. Do: een club die, uitgaande van de gemeenschappelijke belangen van werknemers, vecht voor iedereen die feitelijk in een loonslaafpositie verkeert: de vaste kracht, de flexkracht en – vaak ook - de ZZPer. Ook hier geldt het ‘samen sta je sterk’.

8. Don’t: geen gesloten instituut van zonder achterban opererende bobo’s, van eeuwigdurende vergadertijgers (of dat nu in bondszaaltjes of in het overleg met de directie is…), van “gestaalde” bestuurders en “gestaalde” kaderleden (die vooral contact met elkaar en met hun onderhandelingspartners onderhouden).

Geen instituut dat denkt veranderingen via statuten, congressen en organisatie-aanpassingen te breiken. Do: een levend netwerk van actieve leden en bestuurders – van mij mogen ze allemaal activisten heten - die de kunst verstaan om elke dag weer onder en met hun eigen achterban te werken, en die als slogan hebben: veranderen? Daar moet je niet over lullen, dat moet je doen!

9. Don’t: geen kaderleden (en bestuurders) die vooral zichzelf goed vertegenwoordigen en positioneren, alle vergaderingen aflopen, kien zijn op elke tv-camera, maar niet of nauwelijks zichtbaar zijn voor gewone werknemers. Do: zoek en train de ‘natuurlijke leiders’, die weten wat hun collega’s cq. achterban beroert, die dat aansprekend onder woorden weten te brengen, weten te herleiden tot de kern, en die met name hun collega’s cq. achterban weten te enthousiasmeren om er samen de schouders onder te zetten.

10. Don’t: geen onzichtbare achter de gordijnen van paritaire instellingen opererende club. Do: een vakbond die zich elke dag weer herkenbaar als ‘de vakbeweging’ profileert – in bedrijf, in de sector en nationaal

11. Don’t: geen club die denkt ‘wij zijn zo goed, de leden komen vanzelf wel’, Do: een vakbond die zijn dagelijkse activiteiten prominent weet te combineren met het werven en behouden van leden. Identificatie en herkenbaarheid (“dat is ons FNV”) en tevredenheid (“goeie club, wil ik bijhoren”) zijn daar sleutelwoorden in

12. Don’t: geen club die zichzelf gevangen houdt in spelletjes om de macht, in eeuwige conflictzoekerij. Do: een vakbeweging die doorheeft dat eenheid van werknemers ook vraagt om eenheid van vakbeweging. Echte eenheid staat op de stevige basis van een duidelijk, gedeeld en in de praktijk door iedereen uitgedragen vakbondsprofiel, en zoekt vervolgens op die basis naar wat ons bindt, niet wat ons scheidt. Echte eenheid – tot slot – vraagt stevig en eensluidend leiderschap.


donderdag 4 februari 2021

Voorzittersverkiezing FNV: 3 rondes boksen


Het online debat tussen FNV voorzitterskandidaten Kitty Jong en Tuur Elzinga op  woensdagavond 3 februari, had Amerikaanse trekjes. Aan de ene kant strak geregisseerd: de vragen aan de kandidaten vooraf geselecteerd en in de chat alleen je eigen inbreng zichtbaar. Dus geen zicht op meningen en vragen van andere leden. Ook de soms boeiende ‘chatdiscussies’ in de  kantlijn ontbraken.

Aan de andere kant was ook het debat zelf af en toe erg Amerikaans, vooral in de tweede ronde, toen de kandidaten hun best deden elkaar te overstemmen, en de gespreksleider soms de wanhoop nabij leek. Alsof ze een cursus Trump versus Biden hadden gevolgd. Pogingen hen kort en bij de les te houden, leden al in de eerste ronde schipbreuk: de breed uitwaaierende uiteenzettingen wonnen.

Het werd een bokspartij in drie rondes. De eerste ronde: aftasten, aardig tegen elkaar zijn, met af en toe een plaagstootje.

De tweede ronde: vol op stoom ertegenaan, een kluwen aan wederzijdse statements en kritiek, dwars door en over elkaar heen. En veel rook, want erg concreet werd het allemaal niet.

De derde ronde

De derde ronde is het meest interessant. We zien Tuur Elzinga verkrampen, in herhalingen vervallen en in het defensief gedrongen. Kitty Jong komt op toeren, waarbij ze slim in weet te spelen op de onvrede vanwege de blokkade op de kandidatuur van havenbestuurder Niek Stam.
Duidelijk wordt dat Jong, met haar kritische houding naar overheid en polder, met haar ‘ik ben er voor de leden’ duidelijk voor ogen heeft wáár ze haar stemmen wil halen.
Knap gedaan, ze zou op die manier best de winst kunnen binnenhalen.
Maar ook verrassend. Zelf heb ik tot nu toe in de te vaak voorzichtig en defensief opererende Jong weinig meer dan een zwakke, vooral verbale schaduw van Stam kunnen herkennen.
Dat wekt de verdenking dat we deels met ‘verkiezingsretoriek’ te maken hebben. Iets waar ze, laten we eerlijk zijn, bij de Pvda veel ervaring mee hebben.

Niet ‘volgens het boekje’ was dan weer wel dat de kritische benadering van 'de polder' van voormalig Pvda-gemeenteraadslid Kitty Jong kwam. Terwijl de vroegere SP-senator Tuur Elzinga zich juist vol overgave tot diezelfde polder bekende.

Winnaar?

Het debat heeft een duidelijke winnaar: Kitty Jong. Het toont ook waar beide kandidaten tekort schieten. Ze slaagden er niet in te voorkomen dat het een zwart-wit gesprek werd. Of het een, of het ander. En dat gaat, vind ik, niet werken. De balans tussen ‘top’ en ‘basis’, tussen het voornaamste vakbondsfundament, de werkvloer, en de ‘afmakers’ in Den Haag, staat bij de FNV al vele jaren op zijn kop.

En niet alleen de overheid is onbetrouwbaar (Jong), dat geldt net zo goed voor de werkgevers. Die hebben er bovendien een kunst van gemaakt de overheid hun kant op te souffleren.
Maar laten we ook in Den Haag opererende vakbondsbestuurders niet uitvlakken, voor wie de institutionele positie als ‘sociale partner’ ook nu nog vaak belangrijker lijkt dan het belang van de leden. Lees er '
Arbeidsverhoudingen in Nederland' van John Windmüller maar op na. Dan hebben we het over eind jaren ’60. ‘Ken je klassieken’, zou Kitty Jong zeggen.

Die problemen los je niet op met een alternatieve 'kleine polder' op sectorniveau. De  ‘werkvloer’ wordt in het debat steeds in één adem genoemd met ‘de sectoren’, maar het zijn twee wezenlijk verschillende niveaus van vakbondswerk!

Opmerkelijk is verder dat beide kandidaten het vooral over ‘ik’ hadden. Een goede vakbondsvoorzitter weet dat zij of hij vooral als ‘wij’ zal moeten opereren, als lid van een team, en omgeven door mensen en organen (Ledenparlement) die zich niet onbetuigd zullen laten. Een voorzitter heeft bij de FNV (gelukkig) niet de alleenheerschappij, maar zal, zoals ik het in mijn bespreking van een recente  publicatie van Paul de Beer verwoord ‘inspirerend, zichtbaar, richtinggevend en over draagvlak beschikkend leiderschap’ moeten tonen. Ik zie dat geen van de twee kandidaten doen.

Tot slot bespeur ik bij geen van beiden ook maar het minste urgentiegevoel voor de noodzaak de ‘vrije val’ van de FNV te stoppen, en de vakbondssteven rigoureus te wenden. Beiden beperken zich tot bijsturen binnen de lijntjes. De een wat minder voorzichtig dan de ander, maar toch. 

En nu?

Na lang aarzelen ben ik bang dat ik uiteindelijk niet ga kiezen. Weliswaar gaat je stem dan ‘verloren’, maar - vrij naar Kitty Jong: liever géén keuze dan een '(minst) slechte' keuze.
Maar goed, er is nog tijd om tot inkeer te komen...

 (Het debat is online terug te kijken . En stemmen kan nog tot 9 maart)